Een goede vraag: wat is autisme? Je bent vast niet zonder reden op deze pagina terecht gekomen. Waarschijnlijk heeft iemand in je omgeving – je eigen kind? – net een diagnose gekregen en wil je meer weten. Misschien heb je wel vermoedens dat je zelf autistisch bent.
Kan dat eigenlijk wel, op latere leeftijd? Ja, dat kan. Het is heel goed mogelijk dat autisme langere tijd onopgemerkt blijft en pas zichtbaar wordt wanneer een veilige, gestructureerde omgeving wegvalt, of wanneer hoge intelligentie niet meer genoeg is om het te maskeren. Autisme kan opeens gaan opvallen wanneer je een grote overgang in je leven doormaakt: bijvoorbeeld voor het eerst naar de middelbare school, studeren, of wanneer je net afgestudeerd bent.
De droge stof: Wat is autisme volgens de DSM V?
De DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) is hét handboek voor psychodiagnostiek. Waar in de vierde editie autisme nog was uitgesplitst in onder andere klassiek autisme, syndroom van Asperger en PDD-NOS, wordt het in de vijfde editie allemaal op één hoop gegooid onder de noemer Autisme Spectrum Stoornis (ASS).
Criteria voor een diagnose volgens de DSM zijn in het kort:
- Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie;
- Beperkte zich herhalende gedragspatronen, beperkte interesses en activiteiten;
- De verschijnselen zijn aanwezig vanaf de vroegste kindertijd (maar de problemen hoeven nog niet zichtbaar te zijn);
- Er is daadwerkelijk sprake van een beperking in het functioneren op sociaal, beroepsmatig, of ander gebied;
- De stoornis kan niet beter verklaard worden door een andere beperking of achterstand.
Dit is redelijk kort door de bocht. De criteria voor autisme zijn al decennialang vooral gebaseerd op hoe autisme zich manifesteert bij jongens, en wat er voor de buitenwereld zichtbaar is. Gelukkig wordt er sinds enkele jaren onderzoek gedaan naar hoe autisme zich uit in meisjes en volwassenen, en een nog zeer onderbelicht deel van autisme: overprikkeling.
Autisme: stoornis of simpelweg anders bekabelde hersenen?
Er is tegenwoordig behoorlijk wat discussie rond de definitie van autisme en de diagnosecriteria. Volgens sommigen wordt er teveel het accent gelegd op wat er aan de buitenkant merkbaar is van autisme, en veel te weinig op wat er in het hoofd van een autist afspeelt, en wat de oorzaken zijn van het afwijkende gedrag.
Veel van de wat mondigere autisten onderschrijven de theorie dat overprikkeling de basis is van autisme: dat wij autisten veel meer ongefilterde prikkels binnen krijgen en er gevoeliger voor zijn, waardoor het ontzettend veel energie kost om ze te verwerken. Dat we daarom moeite hebben met sociale situaties, dat we daarom zoveel waarde hechten aan structuur en herhaling, dat we daarom zoveel last hebben van dingen die voor “neurotypische” mensen no big deal zijn.
In dit perspectief is de beperkende factor van autisme de omgeving: onze hersenen werken anders – dat hoeft niet per se slecht te zijn, het kan zelfs een verrijking zijn en heel nieuwe perspectieven bieden! Wanneer we niet constant overprikkeld raken, kan dat enorm helpen om beter te functioneren.
Autisme als spectrum
Autisme is een spectrum: geen enkele autist is hetzelfde, net als geen twee mensen hetzelfde zijn. Net als bij de rest van de mensen, heb je onder autisten introverten en extraverten, mensen met hoge intelligentie en lage intelligentie, handige en onhandige mensen, social butterflies en loners, mensen met bijzondere talenten, harde werkers, luilakken en doorzetters.
Waar veel mensen autisme kennen als een beperking in de sociale vaardigheden, heeft autisme echter effect op een heel spectrum aan ontwikkelingsgebieden: niet alleen de sociale en emotionele vaardigheden, maar denk onder andere ook aan taal, motorische vaardigheden, prikkelverwerking en executieve functies. Het kan heel goed voorkomen dat een autist op sommige van deze gebieden duidelijk moeite heeft, maar op andere gebieden nergens last van heeft, of zelfs voorloopt op zijn leeftijdsgenoten.